Maak kennis met Arie de Rover

Home > Maak kennis met Arie de Rover

Arie de Rover is de schrijver van het boek ‘Leven na de Genadeklap’. Met dit boek heeft hij de inspiratie en het materiaal voor deze website geleverd. In onderstaand interview – met Leendert de Jong dat eerder verscheen in Onderweg Magazine – kun je kennis maken met Arie.


Arie de Rover op zoek naar de kern van het leven

LEENDERT DE JONG – 22 FEBRUARI 2022

De zon schijnt. Dat is geluk, alleen al omdat het groene hart van Nederland met de zon erbij ook in een wintermaand al een beetje groen oogt. Onder in dat hart woont en werkt Arie de Rover. Coach, spreker en schrijver van inmiddels twee boeken met een titel waarin het woord genade voorkomt. Wie is de man achter genade, wat drijft hem, waarom doet hij wat hij doet? De Rover: ‘Ik heb een moeilijke periode in mijn kindertijd als het ware kunnen omarmen; dat is zo belangrijk.’

Arie de Rover (1961) groeide op in Hardinxveld-Giessendam. Na de middelbare school volgde hij een hbo-opleiding voor medisch analist; hij werkte jarenlang als manager in het bedrijfsleven. Begin deze eeuw stopte hij met dit werk en schreef hij Leven na de genadeklap; sindsdien werkt hij als coach/counselor, spreker en schrijver. Hij is initiatiefnemer van B.LOFT: inspiratiemomenten voor jongeren en jongvolwassenen (iambloft.nl). Arie en zijn vrouw Joke zijn lid van de GKv in Hardinxveld waar hij ook preekbevoegdheid heeft.

Het gesprek vindt plaats in de werkkamer van Arie de Rover, zo’n twaalf kilometer van zijn woonplaats Hardinxveld-Giessendam. De lichte werkkamer ziet eruit als de spreekkamer van een arts. Maar deze keer stel ik de vragen. De eerste is een simpele: wie is Arie de Rover? ‘Poeh, het kan niet anders of er zijn meer kanten dan een. Ik ben een gelukkige echtgenoot van Joke, een rijke vader en schoonvader, een dankbare opa, een broer van velen (geestelijk gezien, zo voel ik dit). En wat er bovenuit gaat: ik voel mij echt een kind van God. Ik weet best dat dit óók een verlangen of een zoektocht is, maar gelukkig is het ook een ervaring.’

Waar ben je geboren?
‘Ik ben een rasechte Hardinxvelder, ik ben daar geboren en getogen. Eerst als schipperskind, de eerste vier jaren van mijn leven leefden we op een schip. In die tijd werd ik ziek; mede om die reden verkocht mijn vader zijn schip en is hij aan de wal voor zichzelf begonnen. Door de chronische nierziekte ben ik tussen mijn vierde en tiende jaar veel in het ziekenhuis geweest, ook voor langere periodes. In totaal gaat het wel om zo’n twee tot tweeëneenhalf jaar. Toen ik tien jaar was, kwam vanuit Amerika een nieuwe therapie beschikbaar; toen verdween deze auto-immuun ziekte.’

‘Ik leerde te vertrouwen op
iets wat niet zichtbaar was’

Hoe kijk jij terug op het gezin waarbinnen je opgroeide?
‘Ik heb mijn opvoeding als liefdevol ervaren. Daarin speelt ook de bijzondere plek mee die ik door het ziek zijn had. Ons gezin was kerkelijk meelevend met de GKv. Oorspronkelijk kwam mijn moeder uit Sliedrecht, zij groeide op in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.’

Een tussendoortje: waar komt dat ‘de Rover’ vandaan?
‘De standaardgrap is: crimineel zeker? Gelukkig gaat het verhaal – of het waar is, weet ik niet – dat roveren als werkwoord iets te maken heeft met waterwerk of met werk in de landbouw, namelijk het afsteken van plaggen.’

Je vertelde over langere periodes in het ziekenhuis. Kun je iets van die tijd terughalen?
‘Ik voelde mij in die kindertijd vrij wanhopig. Stel je maar voor: er is sprake van een chronische ziekte die zich steeds weer meldt. Dan voel je je wanhopig; ik vond het ook oneerlijk. Diezelfde wanhoop herinner ik mij van de periodes in het ziekenhuis. Mijn vader bracht mij weg, naar Utrecht. Ik weet nog dat ik, nadat mijn vader de auto geparkeerd had, altijd bij een boom moest overgeven; intussen wachtte mijn vader. Daarna liepen we hand in hand naar het ziekenhuis waar ik soms weken achter elkaar was, de eerste keer zelfs dertien maanden. Bezoek was schaars: ouders mochten drie keer per week maximaal een uur op bezoek komen. Daarvoor was mijn moeder een halve dag onderweg. Intussen lag ik daar, met soms dus twee dagen zonder bezoek.’

Wat neem je uit zo’n periode mee?
‘Toch wel een paar dingen. Eerst: ik heb toen en later nooit getwijfeld aan de liefde van mijn ouders. Achteraf realiseer ik mij dat dit best belangrijk is: ik leerde te vertrouwen op iets wezenlijks dat niet feitelijk zichtbaar is. Ik denk dat dit mij geholpen heeft bij het later echt vertrouwen van God als Vader, terwijl ik Hem nog nooit heb gezien. Twee: er was ergens ook sprake van ‘ongepaste zorg’. Ik bedoel daarmee dat mijn ouders echt goed voor mij zorgden. Als een soort terugbetalingsregeling reageerde ik daarop met het ontzorgen van hen door mijn verdriet en wanhoop bij mijzelf te houden. Ik gedroeg mij als een stoer jongetje dat niet huilde als er bloed geprikt werd of als hij afscheid moest nemen. Ik nam daarmee al heel jong de regie en verantwoordelijkheid, in nogal wat situaties en ook over anderen. Ik wilde helpen, dat was mijn natuur geworden. Zelfs veel later, in de tijd van een conflict binnen de familie, dacht ik nog in die lijn: Arie is de redder, die kan helpen.’

En dat werkte niet.
‘Nee. Het was ongezond; het denken en leven volgens dat ‘kinderpatroon’ was destructief. Het was een overlevingsmechanisme. God zij dank heb ik later geleerd om veelvuldig ‘machteloos nabij’ te zijn. Anders gezegd: ik hoef dingen niet op te lossen. Ik gun mijzelf nu een totale machteloosheid, terwijl ik mij emotioneel diep verbind. Concreet betekent dit dat ik in mijn werk en andere situaties niet ga duwen of trekken. Ik ga ook niet in op claimen. Wat ik doe, is helpen, maar dan wel op de manier en op momenten die ik kies, vanuit een innerlijke vrijheid en een sterk meeleven.’

‘Ik kan verdriet voelen over de
gebondenheid van de kleine Arie’

Wat drijft jou?
Arie denkt lang na, hand aan de kin, frons op het voorhoofd: ‘Hoe vaak ik mij, en God, die vraag niet stel! Met maar een reden: ik wil zo graag tot de kern van het leven komen, ook van mijn eigen leven. Omdat vanuit de kern de drijfveer voortkomt. En dat is meteen het lastige. Want natuurlijk kan ik nu gemakkelijke antwoorden geven: ik wil graag mensen helpen en dichter bij God brengen. Of: ik vertel indringend over wat genade is. Maar beide zijn het ten diepste niet; wat mij echt drijft, is de zoektocht naar de kern van het leven. Daaruit komt mijn spreken voort en mijn werk als counselor, om die vragen naar de kern te stellen en te zoeken naar antwoorden. Zodat je op gebrokenheid, op zoveel dingen die misgaan de vinger kunt leggen en daarmee leert omgaan, er een beetje leiding aan kunt geven.’

Wat is die kern, denk je?
‘Voor mij is de kern dat je in staat bent om vrij te leven, om echt vrij te zijn. Ik denk dat echt vrij zijn betekent dat je God in alles vertrouwt, omdat je weet dat Hij zegt wat Hij doet en doet wat Hij zegt. Als je zo leeft, hoef jij je vertrouwen niet meer op andere dingen te stellen, ook niet op jezelf.’

Hoe ziet jouw werkweek eruit?
‘Een belangrijk deel vult zich met counseling. Ik begeleid, zonder professioneel therapeut te zijn, mensen ‘op zielsniveau’. Daaraan is veel behoefte. Er komen hier veel mensen, sommigen worstelen al vanaf jonge leeftijd. Ik werk ook regelmatig met en voor mensen die met een huwelijkscrisis te maken hebben. Steeds probeer ik dit werk te doen – dit is nadrukkelijk onderwerp van gesprek tussen God en mij – op de manier zoals hiervoor ter sprake kwam: ik ga niet duwen of trekken, ik wil niet ingaan op claimen, ik ben emotioneel nabij, maar wel vanuit een innerlijke vrijheid. Ik merk dat dit helend werkt en dat mensen dit zo ook ervaren.
Daarnaast spreek ik op bijeenkomsten en conferenties. Voordat corona losbarstte, deed ik dit meestal twee avonden in de week en in de weekwisseling; ik was hiervoor zeven dagen per week beschikbaar. In coronatijd lag dit werk natuurlijk zo goed als stil. Wel preekte ik in gemeenten, onder meer een aantal keren per jaar in mijn eigen gemeente in Hardinxveld. Nu corona wat op z’n retour is, beginnen de verzoeken voor spreken en preken los te komen: er wordt door gemeenten al gebeld voor 2023.’

‘Zomaar ontleen je je
identiteit aan je welvaart’

Kortgeleden kwam er een tweede boek van jou uit, na Leven na de genadeklap uit 2012. Waarom een tweede boek over genade?
‘Zelf zou ik het niet zomaar bedacht hebben. Ik ben ook niet echt een schrijver, dus het boek heeft heel wat energie, overleg en tijd gekost. Maar het was de uitgever die mij over de streep trok en de ‘zin’ benadrukte. Leven na de genadeklap, dat voor een boek over zo’n thema heel goed verkocht is, eindigt namelijk met een vraag: stel dat je ervoor kiest om uit en door genade te leven, waarom en hoe graag wil je dit? De meest gestelde vraag tijdens spreekbeurten in de jaren na verschijning van het boek was: hoe kan ik leren leven van die genade? Op deze vragen wil het tweede boek antwoord geven.’

Is het gek als ik beide typeer als materiaal dat een lezer helpt bij het zoeken naar zijn of haar identiteit, naar wie je ten diepste bent of kunt zijn?
‘Ik denk dat dit zo is. Feitelijk is dat ook mijn worsteling, mijn zoektocht: waar zit nou toch die kern van mijn leven? Bij het werken aan beide boeken heb ik gereflecteerd op mijn eigen levensverhaal. Vooral je kindertijd is sterk identiteitsbepalend. In het ziekenhuis werd ik een tijdlang aan een riempje in bed vastgebonden; ik heb daar nog een foto van. Het idee hierbij was dat rust goed is om de ziekte tegen te gaan. Maar een jongen van zes of zeven jaar houdt zich niet rustig. Als ik naar die foto kijk, kan ik verdriet voelen over de gebondenheid van de kleine Arie. Gelukkig word ik daar nu niet meer door belast, ik heb die kindertijd als het ware kunnen omarmen. Dat is zó belangrijk, het is de weg naar volwassenheid en vrijheid.’

Dan kom je bij de kern van het leven, van wie je bent?
‘Ja. Op een bepaalde manier kun je het riempje waarmee ik in bed vastzat, vergelijken met gebondenheid die er in ons leven zo vaak en veel is. Dat kan gebondenheid zijn aan psychische ballast uit het verleden. Maar het staat voor meer. In onze post-christelijke samenleving is er ook gebondenheid aan ‘het grote goed’, de welvaart die zo royaal aanwezig is. Zomaar ontleen jij daaraan je identiteit vanuit de gedachte dat zoiets vrijheid geeft, dat jij kunt doen en laten wat jij wilt en dat je daardoor gelukkig wordt. Maar helaas, het tegendeel is het geval; het levert nieuwe slavernij op, je wordt slaaf van je omstandigheden.’

Waarmee je terug bent bij jouw drijfveer.
‘Dat klopt. Ik voel mij gelukkig en dankbaar bij het antwoord dat ik vooralsnog gevonden heb: je wordt echt vrij als je God in alles vertrouwt en niet je omstandigheden. Ik zeg erbij: het is geen gelopen race, het is een kwestie van vallen en opstaan. Want zomaar is er weer de vroegere Arie die waardering van mensen prettig vindt. Of die, zoals vroeger in die ziekenhuistijd, een grote jongen probeert te zijn. Maar gelukkig is God er, is de Vader er; Hij is helemaal te vertrouwen, ook als je Hem niet tastbaar aanwezig ziet.’


Over de auteur:
Leendert de Jong werkt in de media en is oud-hoofdredacteur van OnderWeg. Magazine OnderWeg is een inspirerend en eigentijds magazine dat zich richt op christenen die God en de kerk liefhebben en midden in het leven staan. Het biedt beschouwingen, interviews en reportages over relevante, actuele thema’s voor christenen.